DELTA BLUES

  jan nico mulderij
dockery

Dockery Plantation


de plaats waar Delta blues muziek zich kon ontwikkelen

De plantage werd opgezet in 1895 door Will Dockery (1865‐1936), de zoon van een generaal die was gesneuveld in “The battle of Bull Run”. Nadat Will was afgestudeerd aan de Universiteit van Mississippi in 1885, verliet hij de familieboerderij en kocht met een $ 1000 cadeau van zijn grootmoeder, stukken bos en moerassen in de Mississippi Delta tussen twee rivieren: een wildernis van cypressen en gombomen. Er zwierven daar panters en wolven en het stikte van de muggen. Eerst zette hij een houthandel op, bouwde een houtzagerij en kapte bomen. Van de winst kocht hij meer land met het besef dat de bodem daar rijk was: een vruchtbare rivierdelta. Hij draineerde de moerassen en hij begon katoen te planten. Rond 1900 kwam er een eigen treinterminal.

cotton ginLater werd bekend dat Dockery arbeiders nodig had en dat hij bereid was om zijn werkers (slaafgemaakten) te betalen voor het werk: uitzonderlijk ten opzichte van het zuidelijke deel van deze Delta, daar waren slechte arbeidsomstandigheden. Bij het later in cultuur brengen van het noordelijke gedeelte moesten er arbeiders gelokt worden. Dat lukte Will Dockery want de arbeiders stroomden binnen. Dockery kon een grote katoenverwerkende machine bouwen, een postkantoor, school, dokterspraktijk, kerken en een winkel die haar eigen geld produceerde. In de jaren 1930 was zijn plantage 73 km² groot. Dockery bouwde een reputatie op dat hij zijn werknemers goed behandelde. Door de jaren heen verhuisden zwarte arbeiders naar de Dockery Plantation, om daar te werken in de velden. Zij konden ook pachters worden: sharecroppers, een systeem waarin zij gepachte grond bewerkten en waarbij de eigenaar een deel van het gewas kreeg. De gezinnen woonden op hun land en onderhielden hun eigen tuinen. Ergens in de tijd waren er meer dan 2.000 werknemers.

Arbeiders woonden ook in pensions waar na werktijd gesocialiseerd werd en er werd muziek gespeeld: met name op gitaren die in het gebied geïntroduceerd waren door Mexicaanse arbeiders in de jaren 1890. Hoewel Will Dockery zelf niet geïnteresseerd was in de muziek van zijn arbeiders, gaf hij hen alle vrijheid.
Ook muzikanten werden aangetrokken door het seizoenswerk en ze leefden in wat werd genoemd “wijken voor vrijgezellen”, bekend om de feesten en het drinken. De vaak beschonken musici speelden hun muziek tot diep in de nacht.

charlie patton

Charley Patton

kwam uit een gezin van twaalf kinderen en kwam rond 1900 bij Dockery wonen. Charley deed geen zwaar veldwerk, hij probeerde als musicus zijn brood te verdienen. Will Dockery schijnt graag party's voor zijn mensen te hebben gehouden, gratis picknicks waar ook Charley Patton optrad. Hij had een platform laten bouwen waarop gasten op feesten konden dansen. Al zijn zwarte arbeiders waren daar welkom. Muzikanten waren Willie Brown, Henry Sloan, Homer Lewis, e.a. Sommigen speelden op een kleine oude hoorn (kazoo), of op gitaar en accordeon. Charley stond bekend om zijn energieke bewegingen en dansen tijdens zijn music‐act.
Patton werd de centrale figuur van een groep blues‐muzikanten zoals Willie Brown, Tommy Johnson en Eddie Son House; die op hun beurt weer jongere muzikanten als Robert Johnson beïnvloedden.

Henry Sloan

Charley Patton werd als musicus beïnvloed door Henry Sloan waar weinig over bekend is. Henry kan rond 1870 geboren zijn. Hij leerde Patton alles wat hij wist en droeg hem de Blues over. Ook anderen claimden dat Henry Sloan hun meester was. Het kan zijn dat het dezelfde man is die muzikant en muziekschrijver W.C. Handy hoorde spelen op zijn gitaar op het station bij Dockery in 1903.
Daarover schreef hij: “A lean, loose‐jointed Negro had commenced plucking a guitar beside me while I slept. His clothes were rags; his feet peeped out of his shoes. His face had on it some of the sadness of the ages. As he played, he pressed a knife on the strings of the guitar. ... The effect was unforgettable ... The singer repeated the line 'Goin' where the Southern cross the Dog' three times, accompanying himself on the guitar with the weirdest music I had ever heard.”


© Jan Nico Mulderij, 2020
Contact