DELTA BLUES

  jan nico mulderij

Wat zijn de bouwstenen van de Delta Blues?



Verschillende bouwstenen zijn aanwijsbaar, ik zal ze hieronder noemen. Maar er zijn ook elementen moeilijk of niet benoembaar, we zijn er niet bij geweest en we hebben niet precies waargenomen hoe deze muziek is gegroeid. Wel kun je goed invoelen wat de geschiedenis moet zijn geweest.

Als je witte muziek uit de jaren 1920 neemt en die vergelijkt met de zwarte muziek uit die tijd, dan merk je dat de Afro‐amerikanen hun eigen cultuur, door de eeuwen van slavernij hebben bewaard. Er zijn ook aanwijsbaar witte invloeden, voornamelijk vanuit het christelijke, maar de eigen zwarte cultuur is zo krachtig dat het door de onderdrukking breekt. Vergelijk de zwarte, Juba‐dance dat in het vaudeville‐circuit populair werd, maar eens met de gekopieerde, witte variant, de charleston die naar de nachtclubs werd gebracht. Je ziet het oorspronkelijk bezielde versus een strakke kopie.

De meeste Delta blues muzikanten waren rondtrekkende eenlingen die af en toe met elkaar naar feesten en partijen gingen; of naar de zagerij‐kampen, levee‐(=dijk)‐kampen, treinstations: overal waar mensen wat kleingeld hadden te besteden. De pianisten speelden in de kampen een bluesstijl die “two‐fisted, eight‐to‐the‐bar” werd genoemd: de Barrelhouse‐stijl. De barrelhouse is de bar van een zagerij‐ of levee‐kamp. Luister bijvoorbeeld naar de Delta‐pianist Roosevelt Sykes met “44 Blues” uit 1929:

roosevelt

De bouwstenen

*   de ziel: de Delta Blues leeft, de emoties pakken je. Voor mij het verschil tussen de Afrikaanse zielsopvatting en het christelijke, mannelijke ééngodendom. De Afrikaanse cultuur die werd meegenomen is animistisch, alles is bezield, de geesten van voorouders zijn alom, je leeft naar het ritme van de natuur.
De Delta muzikanten komen veelal van het platteland of plattelandsdorp en hebben een rauwere of ongepolijste stem waarin de emoties doorkomen.
⇒  Charley Patton ‐ “I'm goin'home” (1929)

*   het ritme: polyritmisch, met syncopen. Een ander gevoel dan de wals of de polka.
⇒  Willie Harris ‐ “What makes a tom cat blue?” (1929)

*   falsetto: het breken van de stem, zodat het bereik ongeveer een octaaf hoger wordt. Daarmee kan emotie een extra lading krijgen.
⇒  Tommy Johnson ‐ “Cool water” (1928)

*   call and response: in de muziek is “vraag en antwoord” een opeenvolging van twee verschillende zinnen, bijvoorbeeld gespeeld door verschillende muzikanten, waarbij de tweede zin wordt gehoord als een direct commentaar op of naar aanleiding van de eerste zin. Deze traditie is afkomstig van Afrikaanse slaven uit sub‐Sahara‐culturen. (Ook terug te vinden in spirituals). De blues zit er vol van, zowel in de muziekopbouw als in de lyrics. Zie verder bij fieldhollers en worksongs.
⇒  Bertha Lee ‐ “Yellow bee” (1934)

*   fieldhollers (en shouts en moans): een door veldwerkers langzaam gezongen schreeuw of song. Het werd voor het eerst beschreven in 1853 als een lange, luide muzikale schreeuw, die in toon stijgt en daalt, kan breken in een falset. Het wordt solo gezongen, kan worden gebruikt als een schreeuw om iets: water, hitte, rouw, religie en kan beantwoord worden door andere veldwerkers.
⇒  opname van een fieldholler.

*   worksongs en prisonsongs: de songs die in de Afrikaanse traditie werd gezongen onder het werk of tijdens gevangenschap. Ze werden gezongen om het moreel tijdens slavernij en gevangenschap te verhogen, om ritme tijdens het werk te houden, om de ontberingen te weerstaan, en om boosheid en frustratie te uiten. Ook werden er verborgen boodschappen aan elkaar doorgegeven.
⇒  een groep vrouwen uit Ghana op een akker, met een werksong (daarin “call and response” en “shouts”):

ghana

*   slide: is een bepaalde gitaartechniek, de glijbeweging van een slide over de snaren. De ruimte tussen de frets wordt dan gebruikt als een soort glijbaan. Deze techniek komt over van Afrikaanse eensnarige instrumenten vergelijkbaar met een “Diddley bow”. De eerste Delta gitaristen gebruikten wel een flessenhals of een zakmes als slide (lees het verslag van Handy over de eerste blues–slide).
⇒  de eerste slide‐opname is in 1923 van Sylvester Weaver.
⇒  een filmpje van een gepassioneerde slide‐speler: Son House met “Levee camp blues” (ca 1940).

*   lyrics: waren van blacks voor blacks. In de Afrikaanse traditie waren deze teksten meer open, zonder de taboes die de witte mens wel had. Zo maar een mooie line: “You may bury my body, ooh, down by the highway side. So my old evil spirit, can catch a Greyhound bus and ride.” (Robert Johnson, “Me And The Devil Blues”, ca 1938)

*   trein: nog al eens is het geluid van de trein te herkennen of expliciet neergezet: in het ritme, in de lyrics en in de akkoorden. Ik weet dat de trein wel eens metaforisch (seksueel) werd gebruikt. En mogelijk komt ie in de blues voor omdat de trein letterlijk de mogelijkheid tot reizen en ontsnappen geeft. Het geluid zelf is hypnotisch, en makkelijk te integreren in de Afrikaanse ritmes.
⇒  opname van John Lomax in een gevangenis in het zuiden van de VS (1934).
⇒  K. C. Moan by the Memphis Jug Band (1929). K. C. staat voor de Kansas City train:

kc moan

I thought I heard that K. C. when she blow
I thought I heard that K. C. when she blow
I thought I heard that K. C. when she blow
She blow like my woman's on board

When I get back on that K. C. Road
When I get back on that K. C. Road
When I get back on that K. C. Road
Gonna love my baby like I never loved before


© Jan Nico Mulderij, 2020
Contact