BLOGS

  jan nico mulderij

UIT DE BRAND


Onvertelde familieverhalen
Elim, 26 02 2019

“Uit het leven van een veenarbeider” door Mindert Aardema. Schoonebeek, 1926 en 1940. Zijn belevenissen zijn mogelijk vergelijkbaar met de geschiedenis van mijn familie.

1. In en uit de brand
Ik huurde een stuk land van Veltkamp (...) Hij zei toen dat ik dat land niet langer kon houden. Hij kreeg daar een nieuwe huis op. Ik zei toen tegen hem dat hij wel een huis had, het was een oud boerderijtje. Toen deelde hij mee dat dit zou worden opgeknapt en dan kwam het vuur erover. Het moest natuurlijk wat worden opgeknapt om het te kunnen verzekeren. Het was eigendom van Veldkamp.
Toen we op 5 mei op de bagger waren, zei m'n dochter Bontje tegen me: “Kijk daar eens.” Toen zei ik: “Daar gaat hij dan.” Het was oostenwind. In een ogenblik was het een grote vuurzee. Alles brandde, ook het veen. We hadden die nacht wel meer dan honderd fietsen om huis staan. Veltkamp was van z'n oude huis en van z'n bevroren turf af. Verzekering dekte de schade.
[Opa was wel vergeten om het konijn van Dirk in veiligheid te brengen voordat hij het huis aanstak.]

veenhuizen2. Vader in de gevangenis
Toen de oorlog begon sleepten de Duitsers hier alles maar weg. Ze konden zelfs de varkens niet met rust laten. Een paar maal in de week gingen er grote vrachtwagens van Schoonebeek naar Emmen. Ik dacht: ze moeten ze allemaal niet hebben. Ik op een maandag naar Coevorden naar de markt. In een café kwam ik in gesprek met enkele boeren. Ik zei hun dat ik het zo jammer vond dat de Duitsers al onze varkens opaten. Ze zeiden: “Of wil je slachten?” (...)
We zijn toen begonnen te slachten. Bij ons in de buurt begonnen er meer mee (...)
Tegen 12 uur ’s nachts, we lagen in bed, kwamen er controleurs het huis binnen zetten. Mijn zoon had vergeten de deuren te grendelen. Ze hadden een schijnwerper in de handen. Ze zeiden dat ze waren gestuurd om het huis te doorzoeken. Ik zei: “Ga je gang maar”, ik dacht nu ben ik er bij (...)
Het duurde een tijdje, toen moest ik voor de rechter komen in Assen. Die vroeg me of ik de man was die een varkentje had geslacht, en of ik niet wist dat dat niet mocht. Ik zei toen dat ik best wist dat het niet mocht, maar dat ik ziekte in huis had en dat ik er best een paar centen bij gebruiken kon. Hij zei toen dat hij me acht jaar kon geven, waarop ik antwoordde: “Dat is een mooi eind.” Ik kreeg 2 maanden. Ik had 2 bekeuringen. Op een avond komt de politie en die deelde me mee dat ik de volgende. morgen klaar moest zijn om mee te gaan (...)
Toen moest ik op transport naar Veenhuizen. Daar moesten de kleren uit en in bad. Daarna een gevangenispak aan. Onze kleren werden gebundeld. Ik zou ze de eerste 15 maanden niet terugzien. Toen voor de dokter. Daarna moesten we aardappelen schillen. Ik begon te schillen, maar dat was niet goed. Alleen de steken eruit, het was oorlog en dan moesten we zuinig zijn (...) Daarna werd ik ingedeeld in een veenploeg (...) Toen ik er ongeveer een maand had gezeten, werd me gezegd dat ik binnen moest blijven omdat ik bezoek zou krijgen (...) Toen naar de ontvangstkamer, ze kwamen bij me, ze keken wel een beetje vreemd tegen mij aan in m’n keloniepakje. Ze hadden vier mooie droge metworsten bij zich, maar die mocht ik niet hebben. De tranen kwamen me in de ogen (...)
Je kon er anders best wezen. Ik voor mij zou er liever zitten dan in een tehuis voor bejaarden.
[Vader heeft in Veenhuizen mogelijk wel TBC opgelopen of is daar vatbaar voor geworden.]


© Jan Nico Mulderij, 2020
Contact